Valvata piscinalis (O.F. Müller, 1774) vijverpluimdrager
Kenmerken | Stevige bolvormige schelp met 4-6 windingen. |
---|---|
Kleur | Dier wit doorschijnend. Er is een duidelijk te onderscheiden kop die eindigt in een verbrede snuit. Aan de basis van de kop zitten twee lange tentakels. Tijdens het kruipen steekt de pluimvormige kieuw rechtsv langs de schelp omhoog. Er is een vlakke krui |
Voorkomen | Stilstaande en langzaam stromende water met een voldoende hoog zuurstofgehalte. |
Voedsel | Algen en detritus. |
Voortplanting | Hermafrodiet. |
Grootte | Hoogte tot 0,6cm, breedte tot 0,6cm. |
De dieren beginnen vanaf maart eieren te leggen. Dit gebeurt bij een watertemperatuur van c.a. 5°Celsius. De belangrijkste legperiode ligt echter later en begint in april/begin mei, bij watertemperaturen van 9° à 10° Celsius. De eikapsels worden afgezet op harde substraten, zijn kogelrond en bevatten tussen 4-49 lichtgroene eieren die door slijm bij elkaar gehouden worden. Eén dier is in staat om gemiddeld 10 legsels te produceren met in totaal c.a. 150 eieren. Vanaf juli sterven veel dieren na het leggen van eieren. Een deel van de oudere dieren overwintert en legt het tweede jaar weer eieren. Jonge dieren overwinteren eerst waarna zij zich in het tweede jaar voortplanten. Voor overwintering graven de dieren zich in de modderbodem bij ongeveer 5° Celsius in. Tijdens het voorjaar kan een populatie drie jaarklassen bevatten.
De dieren leven zowel op waterplanten als op een modderbodem op waterdiepten tussen 0,50-25 meter.
De dieren leven tussen de 12 en de 24 maanden.